Valorisatie nieuwe stijl: van bij de praktijk naar in de praktijk


Valorisatie, mutualisatie, kennisbenutting;, het zijn trendy woorden binnen de wetenschap. Bij vrijwel alle subsidieaanvragen voor onderzoek moet tegenwoordig aangegeven worden hoe kennis gevaloriseerd gaat worden. Hier wordt dan veelal gesproken over hoe de kennis bij de praktijk wordt gebracht en hoe de resultaten in de praktijk gebruikt kunnen worden. In dit proces zijn twee werelden van belang: die van de onderzoekers, en die van leerkrachten en schoolleiders. Valoriseren is het bouwen van een solide brug hiertussen. In deze blog schetsen we waar wij denken dat een sleutel naar succesvol valoriseren ligt.

Het onderwijsonderzoek en de onderwijspraktijk
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stimuleert onderwijsonderzoek, in samenhang met een ‘evidence based’ aanpak in de lespraktijk , waardoor onderzoeksresultaten meer en meer hun weg vinden naar de praktijk. De blog vanuit het Rathenau instituut waarin de resultaten van hun valorsiatiestudie worden gepresenteerd in drie verhalen, laat zien dat “het ontwikkelen van kennis ten behoeve van de maatschappij” nog niet zo makkelijk is, maar dat er belangrijke stappen worden gezet. Daarbij wordt ook gesproken over herwaardering van onderzoekers en onderzoeksgroepen en het doel om kennis bij de praktijk te brengen. Een idee dat ons zeer aanspreekt: publicatie- en valorisatienormen voor de hele groep. Zelden worden echter gesproken over het betrekken van de praktijk bij het onderzoeksproces als zodanig, te vaak wordt valorisatie dus één op één vertaald met: onderzoeksresultaten communiceren naar het veld middels vakpublicaties, workshops, de onderzoeker die bijdraagt aan … maar wordt de kennis die wordt overgebracht dan ook echt benut? Wordt het onderzoek echt in de praktijk gebracht? Kortom, eigenlijk weten we nog veel te weinig over kennisbenutting om ervoor te zorgen dat wetenschappelijke onderzoeksresultaten ook echt hun weg de praktijk in vinden.

Valoriseren nieuwe stijl
In de wereld van de onderwijspraktijk wordt van de betrokkenen steeds meer een onderzoekende houding gevaagd . Leerkrachten, directeuren en bestuurders lezen over onderzoeken, krijgen workshops of cursussen rondom resultaten, sluiten zich aan bij academische opleidingsscholen, volgen masters met betrekking tot evidence-based onderwijs, et cetera. De vraag is echter in hoeverre deze wetenschappelijke kennis daadwerkelijk beklijft op de werkvloer. In veel gevallen worden worden docenten vrij snel weer ‘vastgezogen’ in de dagelijkse lespraktijk. Deze praktijk is weerbarstig en het is daardoor moeilijk om vaste patronen te doorbreken en nieuwe inzichten duurzaam te verankeren. En wat zorgt ervoor dat die kennis wel of niet beklijft en wordt toegepast? in hoeverre wordt de, wel of niet succesvolle, implementatie, teruggekoppeld naar de onderzoekers?

Recente ervaringen leren ons dat het vroegtijdig betrekken van de onderwijspraktijk in het onderzoeksproces, al bij de formulering van de centraal onderzoeksvraag en het vaststellen van de methodiek, een gevoel van eigenaarschap inzake het onderzoek creëert. Dit vroegtijdig betrekken van de praktijk heeft een positief effect op de motivatie en zodoende ook op de toepassing van verworven inzichten in de praktijk. Eigenaarschap en professionaliteit lijken dus sleutelwoorden, maar onderzoek in deze ontbreekt nog. Hiervoor is het essentieel dat scholen en onderzoekers samenkomen in een continu en cyclisch proces van samen leren en samen werken om het onderwijs en het onderwijsonderzoek te verbeteren, zoals weergegeven in de figuur.

In een eerste stap van dit cyclische proces is het nodig om samen met de professionals op de scholen te kijken naar de beschikbare informatie uit het onderwijs en de belangrijkste knelpunten in dat onderwijs. Dit vormt de basis voor de aanleiding van het onderzoek. Om de probleemstelling en opzet van het onderzoek vervolgens te formuleren is een intensieve dialoog met de scholen essentieel. In deze fase is het ook cruciaal dat de onderzoekers op het juiste niveau in de school binnenkomen. Helaas spreken onderzoekers meestal met directies die vervolgens zonder raadpleging van de direct betrokken personen in de praktijk keuzes maken omtrent onderzoeken. In de lespraktijk worden deze onderzoeken gevoeld als top down, ‘het zoveelste dat moet’ en ‘gevoeld als klinisch en verstorend voor de dagelijkse gang van zaken op school’. Wanneer het onderzoek te los staat van de dagelijkse schoolpraktijk ‘wordt het onderzoek ook door leerlingen en leerkrachten ervaren als een extra belasting en wordt weinig verwacht van de opbrengst’. Om eigenaarschap te creëren moet een beroep worden gedaan op de professionele kwaliteiten en kennis die in het veld aanwezig zijn op het niveau waar het onderzoek zich op wil gaan richten. Gesprekken op de juiste plek in de scholen over zaken in het onderwijs waarmee de betrokkenen worstelen en mogelijke oplossingen die zij voor ogen hebben, vergroten zowel de `valoriserende potentie` als ook het draagvlak voor het onderzoek.

De onderzoeker zal de aangewezen persoon zijn die, op basis van de gezamenlijk bepaalde onderzoeksvraag, een onderzoeksopzet of interventie ontwerpt, zodat deze wetenschappelijk verantwoord is. Door deze opzet opnieuw direct met de scholen te bespreken wordt het onderzoek ook praktisch uitvoerbaar en kunnen de scholen hun eigen kader en mogelijkheden voor ogen houden. Ook na afloop van het onderzoek of de interventie moet de dialoog centraal staan. In eerste instantie zijn het wellicht alleen de onderzoekers die de resultaten analyseren, maar voor het interpreteren van de resultaten is de professionaliteit van de scholen essentieel. Deze stap van gezamenlijke interpretatie leert waarom sommige oplossingen wel (zullen) werken en andere niet.

In een dergelijk cyclisch proces zijn alle partijen dus vanaf het begin af aan betrokken bij het onderzoekstraject en bewandelt men het traject samen. Onderzoek waarbij scholen al in een vroeg stadium deel uitmaken van het proces creëert voor beide werelden de gewenste opbrengst.
Scholen krijgen adequate feedback en bruikbare, onderbouwde interventies. Ook de ‘onderzoekende houding’ bij de betrokkenen in de onderwijspraktijk wordt gestimuleerd en de dialoog met de onderzoekers kan een belangrijk ingrediënt zijn in de professionalisering van leerkrachten en schoolleiders. Onderzoekers, aan de andere kant, krijgen goede data voor academisch onderzoek en input om de resultaten op de juiste wijze te interpreteren. Daarnaast landt het onderwijsonderzoek op deze manier in de praktijk en op basis van ervaringen wordt bekend wat wel en niet werkt onder de gegeven omstandigheden.

Of dit de weg is die het meest veelbelovend is en een antwoord op hoe we onderwijsonderzoek ook echt in de praktijk kunnen brengen, weten we uiteraard nog niet. Maar het is het samen onderzoeken waard!

Deze blog is samen geschreven met Karien Coppens (Universiteit Maastricht) en Maartje van de Bovenkamp-Janssen (Bisschoppelijk College Broekhin Roermond).

%d bloggers liken dit: