Om te bepalen naar welk onderwijsniveau een leerling het beste kan gaan op de middelbare school, wordt gebruik gemaakt van een schooladvies. Voor dit schooladvies worden meestal twee informatiebronnen gebruikt: het advies dat de leerkracht van groep 8 geeft en het advies dat volgt uit de score op de eindtoets basisonderwijs. In de laatste twee jaar is de procedure hieromtrent gewijzigd en heeft de eindtoets aan belang ingeboet, maar een belangrijke vraag meer in het algemeen is welk van de twee bronnen beter in staat is te voorspellen hoe een leerling het op de middelbare school doet. Deze vraag hield ons (Eva Feron, Bas ter Weel en ik) bezig en we besloten er onderzoek naar te doen. We gebruiken data uit de OnderwijsMonitor Limburg van twee cohorten leerlingen die in 2009 en 2011 in groep 8 zaten en vervolgens in de data zijn gevolgd tot ze in leerjaar 3 van de middelbare school zaten. In deze blog licht ik een deel van het onderzoek eruit.
In het eerste jaar van de middelbare school (brugklas) zijn leerlingen geplaatst op basis van ofwel het schooladvies van de leerkracht ofwel het advies dat uit de eindtoets volgde. De leerling kan dan vervolgens in de daaropvolgende jaren nog van onderwijsniveau veranderen. Hij stroomt op (bijvoorbeeld van havo naar atheneum) als het onderwijsniveau waarop hij zit hem te gemakkelijk af gaat, of hij stroomt af als het te lastig blijkt. Is deze af- en opstroom verschillend als de plaatsing in de brugklas op basis van het advies van de leerkracht of dat van de eindtoets is gedaan?
We onderscheiden in beginsel drie groepen leerlingen:
- Leerlingen voor wie het advies volgens de leerkracht gelijk is aan dat op basis van de eindtoets. Dit geldt voor 80 procent van de leerlingen.
- Leerlingen voor wie het advies volgens de leerkracht hoger is dan dat op basis van de eindtoets. Dit geldt voor 15 procent van de leerlingen.
- Leerlingen voor wie het advies volgens de leerkracht lager is dan dat op basis van de eindtoets. Dit geldt voor 5 procent van de leerlingen.
Figuur 1 laat zien hoeveel leerlingen op- of afstroomden in de onderbouw van de middelbare school als het advies van de leerkracht en dat van de eindtoets gelijk waren in groep 8. De leerling is ook volgens dit advies in de brugklas geplaatst. Ruim het merendeel, namelijk 83 procent, van de leerlingen zit drie jaar later nog op datzelfde niveau. Een aantal leerlingen, 14 procent, zit op een lager niveau, dus bijvoorbeeld vmbo-t in plaats van havo, en een heel klein groepje, 3 procent, zit op een hoger niveau dan waarop ze in de brugklas begonnen.
Figuur 2 laat ongeveer hetzelfde zien, alleen nu voor alle leerlingen voor wie het advies volgens de leerkracht hoger was dan dat op basis van de eindtoets. Een deel van deze leerlingen (71 procent) werd geplaatst volgens het advies van de leerkracht en een ander deel (10 procent) werd geplaatst op basis van het advies dat uit de eindtoets volgde. Een klein deel werd in een brugklas geplaatst die met geen van beide adviezen overeenkwam, maar die laten we hier even buiten beschouwing. Van de leerlingen die in een brugklas zijn geplaatst op basis van het advies van de leerkracht (rechtergrafiek in figuur 2) zit ruim 80 procent nog op dat onderwijsniveau in leerjaar 3. Ongeveer 17 procent zit op een lager niveau en slechts 1 procent op een hoger niveau. Dit beeld komt overeen met het beeld uit figuur 1. Van de leerlingen die in een brugklas zijn geplaatst die overeenkwam met het advies op basis van de toets (dat lager was als het advies van de leerkracht), zien we dat nog 60 procent op dat onderwijsniveau zit. Ongeveer 30 procent van de leerlingen zit drie jaar later op een hoger niveau, dichter bij (of op) een onderwijsniveau dat de leerkracht adviseerde. 14 procent van de leerlingen zit op een lager onderwijsniveau. Er is meer beweging, met name omhoog, dan in vergelijking met plaatsing in een brugklas op basis van het advies van de leerkracht.
Figuur 3 laat opnieuw hetzelfde zien, alleen nu voor alle leerlingen voor wie het advies volgens de leerkracht lager was dan dat op basis van de eindtoets. Een deel van deze leerlingen (41 procent) werd geplaatst volgens het advies van de leerkracht en een ander deel (18 procent) werd geplaatst op basis van het advies dat uit de eindtoets volgde. Een derde groep werd in een brugklas geplaatst die met geen van beide adviezen overeenkwam, die laten we hier even buiten beschouwing. De figuur laat zien dat tweederde van de leerlingen die in een brugklas zijn geplaatst volgens het advies van de leerkracht drie jaar later nog op dat onderwijsniveau zitten. Iets meer dan een kwart van die leerlingen zit op een lager onderwijsniveau. Dit is hoger dan we bij de vorige twee groepen leerlingen zagen. Bij leerlingen in deze groep die in een brugklas zijn geplaatst volgens het advies op basis van de eindtoets zien we opnieuw dat een groter deel drie jaar later niet meer op dit onderwijsniveau zit. Ongeveer een kwart is afgestroomd naar een niveau dat dichter (op op) dat van het advies van de leerkracht zit en ongeveer eenvijfde zit op een hoger onderwijsniveau. De dynamiek in termen van verschuivingen in de onderbouw van de middelbare school is groter in deze groep dan in de andere twee groepen. De omvang van deze groep leerlingen was overigens wel beduidend lager dan die van de andere twee groepen, het gaat hier om slechts vijf procent van de totale groep leerlingen.
Belangrijkste conclusies die we hieruit kunnen trekken zijn de volgende. Voor verreweg de grootste groep leerlingen komen het advies van de leerkracht en dat op basis van de eindtoets overeen. Voor ongeveer eenvijfde van de leerlingen is dit niet het geval. In dat laatste geval geldt voor het merendeel van de leerlingen dat het advies van de leerkracht hoger is dan dat op basis van de eindtoets. Ook geldt dat leerlingen vaker in een brugklas terecht komen die gelijk is aan het advies van de leerkracht dan dat van de eindtoets. Tot slot zien we de leerlingen die volgens dit advies worden geplaatst in de brugklas drie jaar later vaker op dit onderwijsniveau dan dat ze geplaatst zijn volgens het advies dat de eindtoets aangaf. De leerkracht neemt in zijn schooladvies meer factoren mee dan die in de eindtoets besloten liggen en deze factoren lijken een rol te spelen voor de onderwijsloopbaan van de leerling in de onderbouw. Overigens is het wel zo, in ieder geval voor de leerlingen in ons onderzoek, dat de score op de eindtoets een onderdeel is van het advies dat de leerkracht geeft.
Referentie:
Eva Feron, Trudie Schils en Bas ter Weel (2016). “Does the teacher beat the test? The additional value of teacher assessment in predicting student ability”. De Economist, 164(4): 391-418, 2016.
Categorieën:Toetsen